Een struikelsteen voor Dudzeelse partizaan WOII

Robert Huys

Wat is een Struikelsteen?


De Struikelstenen zijn een idee van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. Het zijn messing plaatjes, 10x10cm, bevestigd op een kassei, die geplaatst worden op het voetpad, voor de laatst gekende en vrijwillig gekozen woonplaats van een slachtoffer van het nazisme.
Ze herinneren ons aan alle slachtoffers van het nazisme: joden, politiek vervolgden, verzetsmensen, roma en sinti, homoseksuelen, zogenaamde ‘asocialen’, of iedere andere mens wiens leven de nazi’s niet waardig vonden…


“Je valt niet over een Struikelsteen, je struikelt met je hoofd en je hart.“
Gunter Demnig


Vandaag zijn al bijna 100.000 Struikelstenen geplaatst in ruim tweeduizend steden in Europa. Zo vormen ze het grootste herdenkingsmonument ter wereld. In Brugge werd in 2022 een eerste Struikelsteen geplaatst, in december 2023
De Struikelstenen zijn een community project, waarbij een werkgroep autonoom beslist over de plaatsing van een steen. De werkgroep wordt daarbij geadviseerd door het Brugse stadsarchief en de Erfgoedcel Brugge. Alles wordt gedaan in overleg met de stichting Stolpersteine van initiatiefnemer Gunter Demnig, de familieleden van de slachtoffers en de huidige bewoners van het huis.
N.S.B. Dudzele heeft de taak op zich genomen om Robert Huys kandidaat te stellen voor het plaatsen van een struikelsteen en ook alle bijhorende onkosten op zich te nemen.


Het verhaal van de Dudzeelse partizaan Robert Huys:


Cyriel Huys werd geboren in Dudzele op 16 september 1925. Hij was de zoon van landbouwer Karel Huys en Lea Hoevenaegel. Als oudste zoon werkte hij mee op de boerderij van zijn ouders en was paardenknecht. De boerderij bevond zich in de Heiststraat 7 te Dudzele. Op vandaag is deze locatie deel van de haven van Zeebrugge, waardoor de Struikelsteen niet voor de laatst gekende woonplaats kan gelegd worden, maar aan de gedenkkapel in het centrum van het dorp.
Cyriel deed ook geregeld transportopdrachten met paard en kar, o.a. naar de steenfabriek van Heist. Tijdens de oorlog werd hij zelf af en toe opgeëist om te rijden voor de Duitsers.
Hij had dus een “shein” of doorgangsbewijs om zich in het “sperrgebiet” te begeven, een streng bewaakte zone van ongeveer 10km breed langs de kustlijn, die de Duitsers hadden opgericht uit vrees voor een invasie over zee vanuit Engeland. De militaire aanwezigheid was er zeer groot, ze bouwden er de Atlantik Wall. Eén van de belangrijkste regels in het sperrgebiet was dat je dit gebied zonder “shein” niet in of uit mocht, en als je er woonde mocht je je niet verder dan 5km van huis begeven.


Iemand die zich tamelijk vrij kon bewegen door de omgeving was natuurlijk nuttig voor de lokale verzetsgroeperingen. In de winter van 1942-1943 werd Cyriel benaderd door zijn werkmakkers Joseph en Robert Maertens, die hem informeerden over de verzetsgroepering “Partizanen” in Damme. De officiële benaming van deze verzetsgroep is “Belgisch leger der Partizanen”.


Deze lokale groepering had duidelijke connecties en samenwerkingen met die van Lissewege en Heist, zowel met de Partizanen als met de Witte Brigade.
De Belgische Partizanen hadden de permanent opdracht overal en ten alle tijde sabotage te plegen. Zo waren de groeperingen tussen 1942 en 1944 geregeld actief in bezet gebied in Lissewege, Damme, Heist en Zeebrugge om sabotagedaden te verrichten. Verschillende machines werden gesaboteerd waardoor de werven verlamd werden en vertraging opliepen. Treinrails en -wissels werden gesaboteerd, net als spoorwegwagons (waarbij zand of ijzervijlsel in de oliepotten van de wielassen gestrooid werd), waardoor het transportsysteem vertraging opliep. Ook verschillende brandstichtingen van graanschoven en stromijten op lokale boerderijen stonden op hun conto.


Cyriel werd na zijn belofte om deel te nemen aan het verzet in contact gebracht met de verantwoordelijke van de “groep Damme”, Hilaire Van den Berghe. Die groep bestond uit zo’n 18 à 20 personen. Hilaire bracht Cyriel op de hoogte van de geplande verzetsdaden, en uiteindelijk zou Cyriel ook deelnemen aan twee brandstichtingen. Bij de eerste hield hij de wacht bij de fietsen terwijl zijn kompaan Raymond Maertens een stromijt van boer Standaert uit Oostkerke in brand stak. In het tweede geval handelde hij alleen, en stak met brandversnellers die hij gekregen had van R. Maertens en H. Van den Berghe een schuur van boer Snauwaert in Ramskapelle in brand, en vernietigde daarbij zijn hele oogst. Het zouden de enige sabotagedaden zijn waar hij aan deelnam. In een verhoor voor het Duitse Volksgericht na zijn arrestatie gaf Cyriel aan geweigerd te hebben nog meer te saboteren.
In februari 1944 werden de groepen van Damme, Lissewege en Heist verraden door een infiltratie van een spion. Velen werden eind februari, begin maart 1944 opgepakt. De Geheime Feldpolizei arriveerde in Dudzele, en vader Huys werd meegenomen aan “de Wissel”. Toen Cyriel dit vernam, gaf hij zich vrijwillig aan bij de Duitsers en werd zijn vader weer vrijgelaten. Op 23 februari 1944 werd Cyriel Huys opgepakt en weggevoerd naar de gevangenis van Brugge, ‘t Pandreitje.
Het Gericht OFK 570, Zweigstelle Brugge bepaalt op 3 mei 1944 dat hij en 22 medegevangenen niet in het bezette land veroordeeld kunnen worden, en dus voor berechting naar Duitsland moeten gevoerd worden. Dit is de gekende “Nacht und Nebel” procedure.


Op 22 mei worden de gevangenen op transport gezet naar de gevangenis van Sint-Gillis (Brussel), om een paar weken later, op 12 juni, naar Duitsland getransporteerd te worden. Henri De Meulenaere, een medegevangene uit Lissewege, slaagt erin een briefje te schrijven in de gevangenis van Sint-Gillis en dit de dag nadien uit de trein te gooien. Het briefje komt uiteindelijk terecht, waardoor het het laatste bericht is over de groep gevangenen waar Cyriel deel van uitmaakte

Tijdens de tocht naar Duitsland, die zeker drie dagen duurt, krijgen de gevangenen enkel wat brood en een stukje bedorven smeerkaas mee. Cyriel wordt uiteindelijk op 15 juni geregistreerd in Gross-Strehlitz, in het huidige Polen. Het is een soort strafgevangenis/Tuchthuis. Op 22 juni verhuist de groep naar Laband Rotfeld, een bijhuis van het strafkamp. Daar worden ze verplicht om te werken in de staalfabriek van de Herman Göringwerke, waar ze onder andere meehelpen aan het draaien van lopen van kanonnen.


In september worden ze voor het Volkgericht gebracht, en eist de aanklager de doodstraf voor hen allen. Op 28 september luidt de beslissing dat ze ter beschikking gesteld worden van de “staatspolizeistelle van Oppeln”, de Gestapo. Hun situatie verandert dus eigenlijk niet: ze blijven gevangen op dezelfde locatie waar ze al sinds juni vastzitten.


Daar blijven ze tot begin 1945. De Russische geallieerden naderen en de gevangenis wordt ontruimd op 15 januari. Cyriel en zijn kameraden worden op “dodenmars” gestuurd, terug richting Duitsland, en het concentratiekamp Buchenwald. De eerste dagen reizen ze te voet, waarna ze op een goederentransport worden gezet voor meerdere dagen. Velen stierven op deze reis door hun zwakke toestand, slechte behandeling en karige voedselrantsoenen, vandaar de naam “dodenmars”.
Gross-Strehlitz was als tuchthuis streng en er heerste een ijzeren discipline. Nu kwam Cyriel aan in het verschrikkelijke concentratiekamp Buchenwald. Daar werd hij op 8 februari geregistreerd met het nummer 87117. Hij had geen naam meer, enkel een nummer. Samen met de Dammenaren verbleef hij er in Blok 28. Dat hij en zijn verzetsmakkers al die tijd konden samenblijven was ongeveer het enige geluk dat de groep had.


Begin april was Cyriel hoogstwaarschijnlijk reeds in zeer slechte gezondheid. Tussen 3 en 7 april zou hij verbleven hebben in het “revier”, de ziekenboeg, waar je pas terecht kwam als je echt ernstig ziek was. De laatste keer dat Cyriel met zekerheid werd gezien, was op 9 april, door Emiel Tavernier uit Lissewege.
Op 10 april werd ook Buchenwald ontruimd en worden duizenden gevangenen opnieuw op transport gezet, richting Theresienstadt. Onder hen heel wat leden van de groepen uit Damme, Lissewege en Heist. Op 11 april wordt Buchenwald bevrijd door de Russen. In getuigenissen van de kameraden die nog op dit laatste transport gezet zijn is geen sprake meer van Cyriel. Zijn familie heeft nog lang gewacht op nieuws, maar Cyriel is één van de vele concentratiekampgevangenen die nooit levend naar huis terugkeerde, en waarvan men ook nooit te weten is gekomen wanneer of waar hij overleden is. Waarschijnlijk is hij gestorven begin april 1945 in Buchenwald. Hij was toen slechts 19 jaar oud.


In 1949 werd het vermoedelijk overlijden van Cyriel door de overheid erkend. Later volgde de officiële bevestiging en werd er een overlijdensakte opgemaakt. Cyriel werd erkend als niet teruggekeerde politiek gevangene en postuum geëerd.


Tijdens de tocht naar Duitsland, die zeker drie dagen duurt, krijgen de gevangenen enkel wat brood en een stukje bedorven smeerkaas mee. Cyriel wordt uiteindelijk op 15 juni geregistreerd in Gross-Strehlitz, in het huidige Polen. Het is een soort strafgevangenis/Tuchthuis. Op 22 juni verhuist de groep naar Laband Rotfeld, een bijhuis van het strafkamp. Daar worden ze verplicht om te werken in de staalfabriek van de Herman Göringwerke, waar ze onder andere meehelpen aan het draaien van lopen van kanonnen.


In september worden ze voor het Volkgericht gebracht, en eist de aanklager de doodstraf voor hen allen. Op 28 september luidt de beslissing dat ze ter beschikking gesteld worden van de “staatspolizeistelle van Oppeln”, de Gestapo. Hun situatie verandert dus eigenlijk niet: ze blijven gevangen op dezelfde locatie waar ze al sinds juni vastzitten.


Daar blijven ze tot begin 1945. De Russische geallieerden naderen en de gevangenis wordt ontruimd op 15 januari. Cyriel en zijn kameraden worden op “dodenmars” gestuurd, terug richting Duitsland, en het concentratiekamp Buchenwald. De eerste dagen reizen ze te voet, waarna ze op een goederentransport worden gezet voor meerdere dagen. Velen stierven op deze reis door hun zwakke toestand, slechte behandeling en karige voedselrantsoenen, vandaar de naam “dodenmars”.
Gross-Strehlitz was als tuchthuis streng en er heerste een ijzeren discipline. Nu kwam Cyriel aan in het verschrikkelijke concentratiekamp Buchenwald. Daar werd hij op 8 februari geregistreerd met het nummer 87117. Hij had geen naam meer, enkel een nummer. Samen met de Dammenaren verbleef hij er in Blok 28. Dat hij en zijn verzetsmakkers al die tijd konden samenblijven was ongeveer het enige geluk dat de groep had.


Begin april was Cyriel hoogstwaarschijnlijk reeds in zeer slechte gezondheid. Tussen 3 en 7 april zou hij verbleven hebben in het “revier”, de ziekenboeg, waar je pas terecht kwam als je echt ernstig ziek was. De laatste keer dat Cyriel met zekerheid werd gezien, was op 9 april, door Emiel Tavernier uit Lissewege.


Op 10 april werd ook Buchenwald ontruimd en worden duizenden gevangenen opnieuw op transport gezet, richting Theresienstadt. Onder hen heel wat leden van de groepen uit Damme, Lissewege en Heist. Op 11 april wordt Buchenwald bevrijd door de Russen. In getuigenissen van de kameraden die nog op dit laatste transport gezet zijn is geen sprake meer van Cyriel. Zijn familie heeft nog lang gewacht op nieuws, maar Cyriel is één van de vele concentratiekampgevangenen die nooit levend naar huis terugkeerde, en waarvan men ook nooit te weten is gekomen wanneer of waar hij overleden is. Waarschijnlijk is hij gestorven begin april 1945 in Buchenwald. Hij was toen slechts 19 jaar oud.


In 1949 werd het vermoedelijk overlijden van Cyriel door de overheid erkend. Later volgde de officiële bevestiging en werd er een overlijdensakte opgemaakt. Cyriel werd erkend als niet teruggekeerde politiek gevangene en postuum geëerd.
Tijdens de tocht naar Duitsland, die zeker drie dagen duurt, krijgen de gevangenen enkel wat brood en een stukje bedorven smeerkaas mee. Cyriel wordt uiteindelijk op 15 juni geregistreerd in Gross-Strehlitz, in het huidige Polen. Het is een soort strafgevangenis/Tuchthuis. Op 22 juni verhuist de groep naar Laband Rotfeld, een bijhuis van het strafkamp. Daar worden ze verplicht om te werken in de staalfabriek van de Herman Göringwerke, waar ze onder andere meehelpen aan het draaien van lopen van kanonnen.


In september worden ze voor het Volkgericht gebracht, en eist de aanklager de doodstraf voor hen allen. Op 28 september luidt de beslissing dat ze ter beschikking gesteld worden van de “staatspolizeistelle van Oppeln”, de Gestapo. Hun situatie verandert dus eigenlijk niet: ze blijven gevangen op dezelfde locatie waar ze al sinds juni vastzitten.


Daar blijven ze tot begin 1945. De Russische geallieerden naderen en de gevangenis wordt ontruimd op 15 januari. Cyriel en zijn kameraden worden op “dodenmars” gestuurd, terug richting Duitsland, en het concentratiekamp Buchenwald. De eerste dagen reizen ze te voet, waarna ze op een goederentransport worden gezet voor meerdere dagen. Velen stierven op deze reis door hun zwakke toestand, slechte behandeling en karige voedselrantsoenen, vandaar de naam “dodenmars”.
Gross-Strehlitz was als tuchthuis streng en er heerste een ijzeren discipline. Nu kwam Cyriel aan in het verschrikkelijke concentratiekamp Buchenwald. Daar werd hij op 8 februari geregistreerd met het nummer 87117. Hij had geen naam meer, enkel een nummer. Samen met de Dammenaren verbleef hij er in Blok 28. Dat hij en zijn verzetsmakkers al die tijd konden samenblijven was ongeveer het enige geluk dat de groep had.
Begin april was Cyriel hoogstwaarschijnlijk reeds in zeer slechte gezondheid. Tussen 3 en 7 april zou hij verbleven hebben in het “revier”, de ziekenboeg, waar je pas terecht kwam als je echt ernstig ziek was. De laatste keer dat Cyriel met zekerheid werd gezien, was op 9 april, door Emiel Tavernier uit Lissewege.
Op 10 april werd ook Buchenwald ontruimd en worden duizenden gevangenen opnieuw op transport gezet, richting Theresienstadt. Onder hen heel wat leden van de groepen uit Damme, Lissewege en Heist. Op 11 april wordt Buchenwald bevrijd door de Russen. In getuigenissen van de kameraden die nog op dit laatste transport gezet zijn is geen sprake meer van Cyriel. Zijn familie heeft nog lang gewacht op nieuws, maar Cyriel is één van de vele concentratiekampgevangenen die nooit levend naar huis terugkeerde, en waarvan men ook nooit te weten is gekomen wanneer of waar hij overleden is. Waarschijnlijk is hij gestorven begin april 1945 in Buchenwald. Hij was toen slechts 19 jaar oud.


In 1949 werd het vermoedelijk overlijden van Cyriel door de overheid erkend. Later volgde de officiële bevestiging en werd er een overlijdensakte opgemaakt. Cyriel werd erkend als niet teruggekeerde politiek gevangene en postuum geëerd.
Tijdens de tocht naar Duitsland, die zeker drie dagen duurt, krijgen de gevangenen enkel wat brood en een stukje bedorven smeerkaas mee. Cyriel wordt uiteindelijk op 15 juni geregistreerd in Gross-Strehlitz, in het huidige Polen. Het is een soort strafgevangenis/Tuchthuis. Op 22 juni verhuist de groep naar Laband Rotfeld, een bijhuis van het strafkamp. Daar worden ze verplicht om te werken in de staalfabriek van de Herman Göringwerke, waar ze onder andere meehelpen aan het draaien van lopen van kanonnen.


In september worden ze voor het Volkgericht gebracht, en eist de aanklager de doodstraf voor hen allen. Op 28 september luidt de beslissing dat ze ter beschikking gesteld worden van de “staatspolizeistelle van Oppeln”, de Gestapo. Hun situatie verandert dus eigenlijk niet: ze blijven gevangen op dezelfde locatie waar ze al sinds juni vastzitten.


Daar blijven ze tot begin 1945. De Russische geallieerden naderen en de gevangenis wordt ontruimd op 15 januari. Cyriel en zijn kameraden worden op “dodenmars” gestuurd, terug richting Duitsland, en het concentratiekamp Buchenwald. De eerste dagen reizen ze te voet, waarna ze op een goederentransport worden gezet voor meerdere dagen. Velen stierven op deze reis door hun zwakke toestand, slechte behandeling en karige voedselrantsoenen, vandaar de naam “dodenmars”.
Gross-Strehlitz was als tuchthuis streng en er heerste een ijzeren discipline. Nu kwam Cyriel aan in het verschrikkelijke concentratiekamp Buchenwald. Daar werd hij op 8 februari geregistreerd met het nummer 87117. Hij had geen naam meer, enkel een nummer. Samen met de Dammenaren verbleef hij er in Blok 28. Dat hij en zijn verzetsmakkers al die tijd konden samenblijven was ongeveer het enige geluk dat de groep had.


Begin april was Cyriel hoogstwaarschijnlijk reeds in zeer slechte gezondheid. Tussen 3 en 7 april zou hij verbleven hebben in het “revier”, de ziekenboeg, waar je pas terecht kwam als je echt ernstig ziek was. De laatste keer dat Cyriel met zekerheid werd gezien, was op 9 april, door Emiel Tavernier uit Lissewege.
Op 10 april werd ook Buchenwald ontruimd en worden duizenden gevangenen opnieuw op transport gezet, richting Theresienstadt. Onder hen heel wat leden van de groepen uit Damme, Lissewege en Heist. Op 11 april wordt Buchenwald bevrijd door de Russen. In getuigenissen van de kameraden die nog op dit laatste transport gezet zijn is geen sprake meer van Cyriel. Zijn familie heeft nog lang gewacht op nieuws, maar Cyriel is één van de vele concentratiekampgevangenen die nooit levend naar huis terugkeerde, en waarvan men ook nooit te weten is gekomen wanneer of waar hij overleden is. Waarschijnlijk is hij gestorven begin april 1945 in Buchenwald. Hij was toen slechts 19 jaar oud. In 1949 werd het vermoedelijk overlijden van Cyriel door de overheid erkend. Later volgde de officiële bevestiging en werd er een overlijdensakte opgemaakt. Cyriel werd erkend als niet teruggekeerde politiek gevangene en postuum geëerd.

Bronnen:
• verschillende documenten uit het archief van de familie van Cyriel Huys
• tekst Paul De Vuyst opgesteld in 2012 voor NSB Dudzele
• dossier gewapende weerstander Cyriel Huys, Rijksarchief Brussel
• dossier Cyriel Huys dienst oorlogslachtoffers, Rijksarchief Brussel
Foto’s van inhuldiging struikelsteen in aanwezigheid van talrijke genodigden, schoonzus Maria Coppens en familie van Cyriel Huys.

Enkele sfeerbeelden